Chronisch Bijen Paralyse Virus een (toekomstig) probleem voor de Nederlandse bijenhouders?

Chronisch Bijen Paralyse Virus een (toekomstig) probleem voor de Nederlandse bijenhouders?

Nieuws

Is het Chronisch Bijen Paralyse Virus een (toekomstig) probleem voor de Nederlandse bijenhouders?

Artikel overgenomen van WUR Gepubliceerd op 3 juni 2020

Er is in de laatste tien jaar veel kennis opgedaan over bijenvirussen. Niet in de laatste plaats vanwege de link tussen de varroamijt als vector van virussen zoals het misvormde vleugel virus (Deformed Wing Virus, afgekort: DWV). Ook de andere virussen krijgen aandacht, maar omdat ze niet zo vaak symptomatisch optreden, staan ze een beetje in de schaduw van hun gevaarlijke neefje DWV.

Hier lijkt echter verandering in te komen. Een recente studie in het Verenigd Koninkrijk (Budge et al., 2020) laat zien dat het Chronisch Bijen Paralyse Virus (CBPV) steeds meer voorkomt. Werd het in 2011 nog in minder dan 1% van de volken aangetroffen, in 2015 in 16% van de volken. Ook in andere landen wordt een toename in het aantal besmettingen en meldingen gerapporteerd. In het verleden zijn er waarschijnlijk eerder grote uitbraken van CBPV geweest. Zo werd de Isle of wight disease waarschijnlijk onterecht toegeschreven aan Acarapis-mijtziekte, terwijl alle symptomen wezen op CBPV (in Sammataro & Yoder 2011 Honey Bee Colony Health, CRC press, 320 pag).

De vraag is, hoe zit het eigenlijk in Nederland? De afgelopen jaren hebben we met de werkgroepen diagnose en bijengezondheid een aantal casussen van CBPV behandeld. De indruk is dus dat het ook in Nederland meer voorkomt dan een paar jaar geleden. Onder leiding van Marcel Sevenstern wordt binnen de werkgroepen momenteel gewerkt aan een protocol voor de herkenning en aanpak van CBPV. Hier volgt alvast een voorproefje.

Kenmerken van CBPV

CBPV kan latent – laag aantal virusdeeltjes, zonder symptomen – voorkomen in bijenvolken. Hoe het komt dat het virus virulent – veel virusdeeltjes en symptomen – wordt is niet geheel duidelijk. Het lijkt het erop dat een hoge dichtheid van bijen in een kast de verspreiding en infectiedruk van het virus bevorderd. Dit kan bijvoorbeeld door het optreden van een koude en of natte periode in het voorjaar. Bijen clusteren dan samen rond het broednest waardoor het contact tussen bijen toeneemt. Er is nu eenmaal geen anderhalve meter maatregel in een bijenvolk en dus vergroot dit de kans op virusoverdracht. Daarnaast is er een correlatie beschreven tussen het plaatsen van grote aantallen bijenvolken bij grote monoculturen en het voorkomen van symptomen van CBPV (in Genersch en Aubert, 2010).

Overigens kan het virus het hele jaar door symptomatisch optreden, maar in de meeste gevallen gebeurt dit in het voorjaar of de zomer. Wat ook een rol speelt is de manier waarop het virus wordt overgedragen. Haren op het lijf van bijen breken af waardoor ze een besmetting kunnen oplopen, maar ook overdragen. Daarnaast zijn uitwerpselen van besmette bijen een belangrijke infectiebron. Verder speelt varroa mogelijk ook een rol bij de overdracht van het virus, net als voedseluitwisseling tussen bijen.

Symptomen van CBPV

Er zijn twee type symptomen omschreven van CBPV.

Type 1 wordt gekenmerkt door bijen met de volgende eigenschappen:

  • vleugels ‘uit de kom’, niet in staat te vliegen
  • opgeblazen achterlijven
  • kruipend voor de kast
  • dysenterie
  • voor de kast liggen vaak dode bijen
  • trillende schuddende bijen

Type 2 wordt gekenmerkt door zwarte haarloze bijen. Deze bijen worden vaak door andere bijen opgejaagd.

Geïnfecteerde bijen gaan vaak na een paar dagen dood en zwaar geïnfecteerde bijenvolken kunnen doodgaan. Zelfs sterke volken kunnen er aan onderdoor gaan. CBPV komt echter vaak voor als een langdurend chronische besmetting, waarbij een bijenvolk lange tijd kwakkelt. Dit kan komen doordat de symptomen niet herkend worden, of omdat de ernst ervan niet goed ingeschat wordt.

Behandeling

Vaak verdwijnen symptomen van CBPV met de loop van de tijd vanzelf weer. In sommige gevallen is het echter wenselijk om in te grijpen en een volk te behandelen. Dit kan rigoureus door een volk af te zwavelen, maar er zijn ook andere opties.

Zoals met alle ziekten, begint het met preventieve maatregelen. Je kunt hierbij denken aan ruimtemanagement in de kast, tijdig en adequaat varroa bestrijden en niet te veel bijenvolken bij elkaar te plaatsen.

Zoals eerder vermeld is CBPV vorig jaar onder de aandacht gekomen van de werkgroepen diagnose en bijengezondheid. Er werden twee gevallen besproken waarbij CBPV werd geconstateerd en bestreden door middel van imker-technisch handelen (zie methode Lemmens / de Groot, hieronder). Hoewel in eerste instantie gedacht werd dat de bestrijding niet succesvol was, krabbelden de bijenvolken uiteindelijk toch op en werden ze aan het einde van het seizoen ingewinterd. Van één geval is bekend dat het volk in het voorjaar goed de winter uit kwam. 

Methode Lemmens / de Groot:

  • Plaats het besmette volk op circa 20m van de bijenstand
  • Haal de koningin uit de kast en stop deze in een kluisje in je broekzak
  • Plaats een schone nieuwe kast op de plaats waar het besmette volk stond
  • Sla alle bijen van de raten, bijvoorbeeld op een wit laken (zie foto hieronder)
  • Hang ramen met mooi regelmatig werksterbroed samen met de koningin in de nieuwe kast en voer het volk
  • De verzwakte zieke bijen (~1/3) blijven achter op het laken. De gezonde bijen keren terug naar de nieuwe kast op de oorspronkelijke standplaats

Foto: Bert LemmensFoto: Bert Lemmens